vrijdag 27 december 2013

College 6 & 8; kindertekeningen

 

College 6 & 8; kindertekeningen


De ontwikkeling van het vermogen om de relatie met de wereld om te zetten in beelden is sinds 1900 door een aantal onderzoekers onderzocht en duidelijk geworden. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van dat vermogen bij het ene kind niet wezenlijk verschilt van dat van andere kinderen. De ontwikkeling kan ik fases worden opgedeeld:






Het kind die tekening 1 (afbeelding rechts) heeft gemaakt zit in periode 1: krabbelen en materiaalhantering. Het plezier dat een kind heeft in het ritmisch bewegen (in de tekening ook goed te zien) en in het onderzoeken van een onbekend materiaal leidt tot de eerste grafische sporen op plat vlak.

Je ziet in deze tekening krassen, grote enigszins gebogen horizontale lijn en doorlopende cirkelvormige lijnen (spiraal, kluwen).


tekening 2
 
Het kind die bovenstaande tekening (tekening 2) heeft gemaakt zit in periode 2: gecodeerde werkelijkheid. Vanaf nu bepaald het kind vooraf wat het gaat maken en gebruikt daarbij een eigen codering met aanvankelijk zeer eenvoudige tekens. Duidelijk is dat dit kind beseft heeft van de grondlijn; Ik sta op de grond dus de kabouter en de paddenstoel moeten ook op de grond. De voorstelling is centraal geplaatst. Daarnaast maakt de tekenaar gebruik van objectkleuren; een paddenstoel is rood met witte stippen, dus dan maak ik mijn paddenstoel ook rood met witte stippen. Kijkend naar de kabouter, is er sprake van een kopbuikpoter. Het hoofd zit direct aan de romp/buik. Verder is er een duidelijk grootteverschil waar te nemen tussen de paddenstoel en de kabouter. Dit komt waarschijnlijk omdat het kind het idee heeft dat een kabouter in een paddenstoel woont.
 



In tekening 3 is er duidelijk sprake van stapeling. Het kind wil elk voorwerp helemaal tekenen. Al zie je dat er op enkele plekken ook sprake is van overlapping (persoon voor het huis). Er is sprake van een 'hoge' horizon en er wordt gewerkt met schema's. Het kind maakt twee dezelfde brievenbussen, allebei de huizen zijn groen, hebben een oranje dak met een raam en schoorsteen. Het kind zit in stadium 2.





Ook het kind dat onderstaande tekening heeft gemaakt, zit in stadium 2. Hij tekent kopvoeter (een rondje met strepen naar beneden). Ook is er, naast een duidelijke grondlijn waar de bomen en mensen op staan, sprake van een wanordelijke plaatsing. In de 'lucht' allerlei voorwerpen.

College 6 en 8: Beeldbeschouwingsvragen

 

College 6 en 8: Beeldbeschouwingsvragen



Stadia Parsons:
Stadium 1: associatie
Stadium 2: voorstelling
Stadium 3: expressie
Stadium 4; leerbaar
Stadium 5; eigen mening




Into the World There Came a Soul Called Ida  1929  Ivan Albrigh

Beschouwingsvragen met antwoorden:

1. Wat zie je hier?
'Ik zie een spiegel, z'n spiegel wil ik ook wel hebben';
'Ik zie een vrouw met weinig kleding!';
'Zo die vrouw heeft ook hobbelige benen net als die van mijn moeder';
'Ik mag van mijn moeder niet op haar hakken lopen'.

2. Vind je het mooi?
'Ik vind het mooi want die spiegel wil ik dus ook. Dan kan ik mij ook mooi maken'.
'Ik vind de kleuren helemaal niet mooi, het zijn vieze kleuren';
'Ik vind mooi want het is echt een vrouw'.

3. Wat voor gevoel roept dit schilderij bij je op?
'Ik vind het een beetje een eng schilderij. Die hobbels in haar benen en die vieze kleuren.. Oh en ze kijkt zielig'.

Theorie:

Vraag 1 en 2 zijn vragen die behoren bij stadium 1 van Parsons; de associatieve fase. Wat iemand in dit stadium vooral ziet, is dat wat een associatie oproept. Vraag 3 hoort meer thuis in de expressieve fase. In dit stadium wordt het beeld vooral beschouwd als iets dat emoties kan opwekken.





Weeping-woman-Picasso-1937

Beschouwingsvragen met antwoorden:

 1. Hoe is het gemaakt?
'Verf op doek'.

2. Waaraan kun je zien dat deze vrouw huilt?
'Je kunt dit zien aan de ogen die bedroefd kijken evenals de mond die sip staat. Daarnaast zie je tranen onder de ogen en een zakdoek bij haar neus/mond'.

3. Welke 2 beeldaspecten zijn in dit werk het belangrijkste?
'De vorm en kleur zijn de twee belangrijkste beeldaspecten in dit beeld. Het beeld is kleurrijk. Vrouw: vloeiende lijnen en vooral warme kleuren. Zakdoek: puntig en grijs/blauw'.

4. Hoe dragen de vorm en kleur van de zakdoek bij aan haar grote verdriet?
'De vorm en kleur van de zakdoek laat een kille, koude en verdrietige indruk achter'.

5. Van welke stroming heeft dit schilderij kenmerken?
'Het kubisme'.


Theorie:

Bovenstaande vragen doen een beroep op stadium 4 van Parsons: het leerbare stadium. In dit stadium beseft de beschouwer dat een beeld een speciale functie heeft. Je kunt met de andere beeldbeschouwers praten over wat je ziet, over de voorstelling, over de beeldaspecten en over het gebruik van materialen.


maandag 23 december 2013

College 1: werkstuk Toren



College 1; Werkstuk Toren


Tijdens de les kregen we de volgende groepsopdracht:



Samen met drie medestudenten hebben wij het volgende bouwwerk gemaakt:

 
De Stapeling

Koppeling theorie

Deze les had een korte inleiding en was daarmee weinig motiverend. Er is ook geen gebruik gemaakt van beeldmateriaal, behalve dan van hoe de toren er uiteindelijk uit moet komen te zien. Wij werden door bovenstaande les opzet ook niet gestimuleerd tot eigen vormgeving. Het enige waar wij qua vormgeving over na moesten denken was wat wij voor tekst op de ster zouden gaan zetten. Dit vind ik erg summier. Ook was er niet echt sprake van een duidelijk beeldend probleem. 

Wat vooral ontbrak is de receptieve fase. Hieronder heb ik daarom een voorbeeld gemaakt van hoe je deze les interessanter had kunnen maken.





Ontwerp een unieke windmolen!

Er komen steeds meer windmolens in ons land. Windmolens zijn molens die de bewegingsenergie van de lucht (wind) omzetten in rotatie-energie van de wieken, die dan nuttig kan worden gebruikt, bijvoorbeeld voor het opwekken van electriciteit, het malen van graan of het verplaatsen van water.

 
 
Vroeger zagen de windmolens er zo uit (afbeelding boven). Nederland staat hierom bekend (vaak op porselein en ansichtkaarten afgebeeld). Tegenwoordig worden er steeds modernere varianten gemaakt. Deze zien er allemaal hetzelfde uit (afbeelding rechts).


 

 

 
Onlangs is er in een klein dorpje in Friesland eentje afgebrand. De mensen in het dorp waren hier wel blij om. Zij vonden deze windmolen maar saai en niet bij het straatbeeld passen.










Echter moet er wel een nieuwe windmolen komen. Het dorp vraagt jullie een ontwerp te maken voor een mooie windmolen. De windmolen moet passen bij het dorpje op de foto rechtsboven.

Om jullie een idee te geven wat je allemaal met een windmolen kunt doen:


 


College 1; Lesfasemodel a.h.v. les uit "Moet je doen"


 

College 1: Lesfasemodel a.h.v. les "Moet je doen" en koppeling theorie




Met andere ogen
Uit: Moet je Doen!
 
In deze les ontdekken de leerlingen dat je met een oogmasker je gezicht een beetje onherkenbaar kunt maken en je gezichtsuitdrukking kunt veranderen. Ze maken een begin met een oogmasker van papier dat een dreigende of vriendelijke indruk maakt.
 
 
Lesfasenmodel
Het lesfasenmodel vormt de structuur van een les beeldende vorming:


Voorbereiding
Context
Belevingswereld:
Leerlingen vinden het leuk om iemand anders te zijn; om onherkenbaar te zijn. Deze opdracht spreekt leerlingen daarom aan.
Basisplan
Opdracht en randvoorwaarden:
Opdracht is het maken van een oogmasker met grote ogen van stevig papier of dun karton.
De leerlingen knippen van papier contourvormen en ooggaten.
In een vervolg les wordt het masker verder versierd.
Receptie
/Oriëntatie
Introduceren
Beeldcultuur:
Als het carnaval/feest is vinden mensen het leuk om er een beetje anders uit te zien. Leerkracht laat beelden van feest, carnaval/ verklede mensen zien.
Beeldaspecten:
Vorm en kleur
 
Informeren
Beeldbeschouwen:
Vragen stellen over diverse afbeeldingen van maskers (afbeeldingen in bijlage les maar ook zelf afbeeldingen meenemen).
 




 
 
Beschouwingsvragen: Hoe zijn de maskers gemaakt; wat voor uitdrukking heeft het masker en waardoor komt dit?
 
Leerlingen vragen stellen hoe je vriendelijke ogen kunt maken (ogen in de vorm van bloemen, vlinders, toverballen of andere dingen waarvan je houdt. Gemaakt van ronde vloeiende vormen en vrolijke of zachte kleuren) en hoe je dreigende ogen kunt maken (ogen in de vorm van bliksemschichten, vlammen of andere dingen die je eng vindt. Ze hebben vaak scherpe, puntige vormen en somber of felle kleuren).
 
Instrueren
Beeldend Probleem:
Je mag nu zelf een masker maken. Het masker moet vriendelijk zijn of dreigend kijken. Het masker moet op je hoofd passen. Daarvoor gebruik je een strook papier (leerkracht laat strook zien).
De kinderen tekenen midden op de strook papier een neusgat en knippen dat uit. Hieromheen tekenen ze en rondje en knippen dit uit (leerkracht doet dit even voor). De kinderen kiezen een kleur papier die past bij vriendelijk of dreigende gen. Hierop tekenen tweemaal zo groot mogelijke ogen in de zelfbedachte vorm; eventueel geven ze elk oog een verschillende kleur.
We hebben scharen eventueel prikpennen en matjes nodig. Daarnaast: lijm, potlood en verschillende kleuren gekleurd papier.
Productie
/Uitvoering
Observeren
Beeldend Vermogen:
Laat de leerlingen de vormen voor de vriendelijke of dreigende ogen flink groot maken, dan vallen ze goed op.
 
Begeleiden
Werkprocessen:
Leerkracht loopt rond en helpt de leerlingen waar nodig.
 
Afronden
Tijdsmanagement:
De leerlingen zetten hun naam achterop het masker. Organiseer het opruimen per groepje. Verdeel de taken om het materiaal en de gereedschappen op te halen en schoon te maken. Nog bruikbare papiersnippers worden verzameld in een doos, de rest wordt weggegooid.
Reflectie
/Nabeschouwing
Nabespreken
Reflecteren:
Leerkracht bespreekt de les met de leerlingen na. Wat ging er goed? De leerkracht geeft eventueel verbeterpunt voor de volgende les.
 
Beoordelen
Beoordelingscriteria:
-       Zie beoordelingsmatrix hieronder *
 
Presenteren
Presentatievorm:
Wanneer de maskers af zijn mogen de leerlingen ze aan elkaar laten zien door ze ook even op te zetten. Leerkracht kan een foto van de groep maken en deze aan de leerlingen laten zien. Op deze manier zien de leerlingen ook zelf hoe ze eruit zien. Leerlingen kunnen zichzelf ook even in de spiegel bekijken.
Evaluatie
Evalueren
Opdracht en randvoorwaarden:
-       Waren de leerlingen gemotiveerd?
-       Waren de leerlingen in staat om (redelijk) zelfstandig een masker te maken?


 

* Beoordelingsmatrix

Masker
Onvoldoende ( niet zichtbaar)
Voldoende (deels)
Goed (zichtbaar)
Het is duidelijk een masker/past op het hoofd.
0
1
2
De kleuren ondersteunen de keus van het masker (vriendelijk of dreigend)
1
2
3
De vormen ondersteunen de keus van het masker (vriendelijk of dreigend).
0
1
2
De vormgeving is origineel
1
2
3
 


 

Koppeling theorie:

Ik vind de reflectieve fase in deze bestaande les uit (“Moet je doen”) erg summier. Daarom heb ik zelf meer beelden toegevoegd van mensen die zich verkleden en maskers op hebben en van maskers alleen. Deze beelden zou ik met de leerlingen bespreken; hoe kijken de maskers?  Daarnaast worden in deze bestaande les de doelen  (technisch doel en beeldend doel) niet expliciet gemaakt. Hierdoor blijft het onduidelijk welke doelen je wilt bereiken met de leerlingen. Nadeel hiervan is ook dat evalueren lastiger wordt. De reflectie/nabeschouwing en evaluatie ontbreekt in de bestaande les. Ook is er geen beoordelingsmatrix. Deze heb ik zelf toegevoegd.